Intro

Opzet

Programma

Voorwaarden

Zweden

Deelnemers

Commissie

Info voor
thuisfront

 
Nederlands På Svenska

Geschiedenis

Prehistorie

Ongeveer 9000 v. C. verschenen er voor het eerst mensen in Zuid-Zweden, jagers-verzamelaars, behorende tot cultuurgroepen uit Denemarken. Er zijn onder andere bijlen en ander gereedschap uit vnl. rendiergewei, gedetailleerd bewerkte harpoenen en spitsen van rendiergewei of been gevonden. Daarna werd Noord-Zweden zowel vanuit het oosten (Finland) als vanuit het westen (de Noorse kust) gekoloniseerd. Omstreeks 4000 v. C. werden deze culturen verdrongen door de opkomst van de vroegste boerencultuur, een onderdeel van de West-Europese trechterbekercultuur. Onder invloed hiervan werden in Zuid- en Oost-Zweden megalithische grafkelders gebouwd. Tijdens o.a. de vroege bronstijd (ca. 1800 v. C.) werden in Centraal- en Zuid-Zweden zeer veel reliëfs en rotsschilderingen aangebracht. De afbeeldingen bestaan meestal uit mannen, dieren, schepen, landbouwgereedschap, bijlen en andere wapens. De bronstijd begint in Zweden met de import van bronzen voorwerpen uit Centraal-Europa. Al snel ontwikkelde zich een eigen bronsindustrie. In de overgang van brons- naar ijzertijd kwam langs de Baltische kust het begraven onder bootvormige monumenten veel voor.

Middeleeuwen

In de Vikingtijd (800-1050) trokken de bewoners van het zuidelijke deel van het huidige Zweden samen met de Denen en Noren naar het westen. De bewoners van Oost-Zweden trokken langs de grote rivieren in Rusland zuidwaarts tot aan de Zwarte en de Kaspische Zee. Gotland en de stad Birka waren belangrijke handelsposten in Zweden. In 900 veroverden de Zweedse vikingen het Deense handelscentrum in Sleeswijk, Hedeby. De kerstening van Zweden verliep langzaam. Pas in 1103 maakt Zweden officieel deel uit van de Rooms-Katholieke Kerk. Erik IX de Heilige stichtte ca. 1150 een nieuwe dynastie. Deze dynastie werd opgevolgd door de Folkunger. Hun macht belette geruime tijd verzet van adel en geestelijkheid. Een van hen, Magnus, werd 1364 van de troon vervallen verklaard en de Mecklenburger Albert werd tot koning verkozen. Toen ook hij veel invloed leek te krijgen, werd de Deens-Noorse koningin Margaretha te hulp geroepen, die in 1389 Albert versloeg en op strenge voorwaarden tot vorstin werd verheven. Bij de Unie van Kalmar (1397) werd haar opvolging geregeld en werden Noorwegen, Zweden en Denemarken ook wettelijk onder één koning gebracht. Aan het einde van de middeleeuwen verzetten de lagere standen, vooral de boeren, zich tegen de unie en de koning, Erik van Pommeren. De hogere standen volgden soms aarzelend. Een Rijksdag in 1435 riep de volksleider Engelbrechtsson tot rijksbestuurder uit, die in het volgend jaar door Magnus werd gedood. Een aantal standgenoten verhief nu Karel Knutsson Bonde tot rijksbestuurder, later tot koning Karel VIII, die drie korte perioden regeerde. Toen zijn macht te groot dreigde te worden, wendden de adel en de geestelijkheid zich tot Christiaan I van Denemarken. Na de dood van Karel VIII (1470) traden achtereenvolgens als rijksbestuurders op Sten Sture en zijn verwanten. De oudere Sten versloeg de Deense koning Christiaan I in 1471, de jongere Sten Sture sneuvelde in 1520 tegen Christiaan II. Deze was nu in Zweden oppermachtig en met hem een meerderheid van adel en geestelijkheid. De executie, op 8 nov. 1520 te Stockholm, op bevel van Christiaan II, van een honderdtal geestelijken en edelen en hun dienaren (het zgn. bloedbad van Stockholm) was aanleiding tot een opstand. Deze werd geleid door Gustaaf Wasa, een jonge edelman die werd gesteund door de boeren uit Dalecarlië. De Rijksdag riep hem in 1523 tot koning uit.

Nieuwe Geschiedenis

Gustaaf heeft ondanks veel tegenstand, Zweden tot een goed bestuurd en goed verdedigbaar land gemaakt. Het scheppen van een kundige bureaucratie en een paraat leger kostte veel geld en de schuldeisers, vooral de Hanze, drongen aan op afbetaling. De nood werd voor een groot deel beëindigd door een besluit van de Rijksdag te Västerås in 1527, dat het bezit van de kerk seculariseerde en inkomsten en vermogen van de Kroon aanzienlijk vergrootte. Gustaaf Wasa regeerde tot 1560; de expansieneigingen van Zweden ten aanzien van de landen om de Oostzee dreigden toen al te leiden tot een verbond van Denemarken en Polen. Door het Deense bezit in Schonen was Zweden vrijwel van de open zee afgesloten. Een betrekkelijke stilstand trad in onder het bewind van Gustaafs zoons Erik XIV (1560-1568) en Johan III (1569-1592). Deze laatste trachtte het katholicisme weer te herstellen. Onder Karel IX (1604-1611) werden de eerste pogingen gedaan de Oostzeelanden te veroveren, maar deze mislukten. Onder het bestuur van zijn zoon, Gustaaf II Adolf, nam de grote machtsuitbreiding van Zweden een aanvang. Hij veroverde het land tussen Riga en de Finse Golf en viel de Duitse landen binnen. Bij de Vrede van Westfalen in 1648 verwierf Zweden de bisdommen Bremen en Verden en Voor-Pommeren. Bij de vrede in 1658, met Denemarken, behalve de vier kustlandschappen ook Trondheim en Bornholm. Toen stond Zweden voor korte tijd op het toppunt van zijn macht.

 

De belangrijkste binnenlandse gebeurtenissen gedurende de 'Grootheidstijd' (1611-1718) waren de totstandkoming van de 'regeringsvorm' van 1634 en de troonsafstand van Gustaaf II Adolfs dochter en opvolgster Christina ten behoeve van Karel X Gustaaf. Die regeringsvorm was reeds tijdens het leven van Gustaaf II beraamd, maar werd pas na diens dood door Oxenstierna ten uitvoer gelegd: de voornaamste departementen zouden worden beheerd door colleges, waarvan de chefs in de door de koning benoemde Rijksraad zitting hadden. Ook is van grote betekenis geweest de door de Rijksdag op voorstel van Karel XI in 1680 aanvaarde 'reductie': inkomsten en vermogen van de Kroon, omvangrijk sinds de verwereldlijking, waren én door de oorlogskosten én door de spilzucht van koningin Christina verminderd en in het bezit

gekomen van vooral de adel. Een commissie had tot taak gehad de edelen te dwingen, na desbetreffend onderzoek, de goederen terug te geven die de Kroon van rechtswege toekwamen, een maatregel die vooral in Polen en de overzeese gebiedsdelen verbittering wekte. De grote Noordse Oorlog (1700-1718), ten tijde van Karel XII, maakte een einde aan de positie van Zweden als grote mogendheid. Na zijn dood en de debacles van 1720 en 1721 beperkte de Rijksdag de macht van de koning, vergrootte hij de invloed van het parlement, dat in het vervolg de Rijksraad zou samenstellen. Karels opvolgers waren geen vorsten van formaat. Een poging van Adolf Frederik het koninklijk gezag te versterken, mislukte roemloos. Twee partijen, de Hoeden en Mutsen genoemd, hadden afwisselend de leiding tijdens deze 'vrijheidsstrijd' (1719-1772). Omstreeks 1770 scheen het gevaar te dreigen dat Rusland, evenals in Poolse, ook in Zweedse interne aangelegenheden zou kunnen ingrijpen en de zelfstandigheid van het land zou willen aantasten. De nieuwe koning Gustaaf III waagde in overleg met de Franse regering op 12 aug. 1772 een 'coup d'état', versterkte het vorstelijk gezag en tevens de goede betrekkingen met de traditionele bondgenoot. Gedurende zijn verdere bestuur had de koning te kampen met oppositie, vooral onder de adel, die tijdens een kort conflict met Rusland (1788-1790) verraad pleegde en in 1792, onder leiding van Anckarström, een samenzwering smeedde en op het gemaskerd bal in de Stockholmse opera op de vorst een dodelijke aanslag pleegde. Tijdens de coalitieoorlogen bleef Gustaaf IV Engelsgezind; na de Vrede van Tilsit maakten de Engelsen zich meester van de Deense vloot, maar zij stelden geen pogingen in het werk de Zweden bij het afslaan van een te verwachten aanval van Frankrijks geallieerden, Denemarken en Rusland, te steunen. Finland werd in 1808 bezet. Dit had tot gevolg dat, wederom, de adel een samenzwering smeedde tegen de onbekwame Gustaaf IV. Adlersparre rukte naar Stockholm op. Adlercreutz nam de koning gevangen. De Rijksdag verklaarde hem vervallen van de troon en riep zijn oom Karel XIII tot koning uit, stelde tevens een nieuwe 'regeringsvorm' op, die de vorstelijke macht aanzienlijk beperkte ten bate van die van het parlement. Toen de Augustenburgse hertog Christiaan August, als opvolger aangewezen van de kinderloze koning Karel XIII, in 1810 plotseling overleed, vond men in Parijs een opvolger in de persoon van Jean-Baptiste Bernadotte, maréchal de France, voor wiens in de laatste oorlog gebleken kundigheden óók als administrator men in Zweden grote bewondering koesterde. De nieuwe troonopvolger, tevens regent voor zijn adoptiefvader, koos in 1812 partij voor Rusland en de anti-Franse coalitie. Hem werd toegezegd dat hij bij de komende vrede Noorwegen zou verkrijgen in ruil voor Finland. Dit werd geëffectueerd, toen het Noorse Storting in 1814 de Zweedse koning Karel XIII tot koning van Noorwegen verkoos. Bij het Congres van Wenen verloor Zweden Zweeds Pommeren aan Pruisen. Daarmee waren de in de 17de eeuw veroverde gebieden goeddeels verloren.

Huis Bernadotte

In 1818 kwam het Huis Bernadotte op de Zweedse troon met Karel XIV Johan. Onder de vorsten uit dit Huis had de geschiedenis van Zweden een rustig verloop. Voor conflicten met Rusland was Zwedens macht niet meer toereikend. Tot Denemarken werd de verhouding in de 19de eeuw steeds vriendschappelijker. Tijdens de Krimoorlog bleven Zweden en Noorwegen neutraal. In het binnenland vereisten in het algemeen dezelfde vraagstukken oplossingen als in andere landen, in het bijzonder op politiek terrein de kwestie of de toenmalige samenstelling van de Rijksdag in vier standen gewijzigd zou behoren te worden. De liberale minister De Geer bracht in 1865 een 'Reform' tot stand, krachtens welke het Zweedse parlement zoals elders in het vervolg zou bestaan uit twee Kamers, gekozen deels direct door de kiezers uit het gehele volk, deels indirect door de vertegenwoordigers van de afzonderlijke gewesten. Onder de regering van Oscar II (1872-1907) radicaliseerden zich de politieke verhoudingen in Zweden. Sedert 1889 begon ook de sociaal-democratie naar voren te komen, die met de radicalen samenwerkte in de strijd voor het algemeen kiesrecht. Het invoeren van een beschermend stelsel in 1887 deed de verhouding tot Noorwegen verslechteren. Dit leidde uiteindelijk tot de afscheiding in 1905, die onder invloed van vredelievende stromingen in Zweden vreedzaam verliep. Onder Gustaaf V (1907-1950) bracht men het algemeen kiesrecht voor de Tweede Kamer tot stand. In 1914 ontstond een conflict tussen de koning en het liberale kabinet over de landsverdediging, waarbij het ministerie moest wijken als gevolg van een boerenopmars naar Stockholm. In de Eerste Wereldoorlog bleef Zweden neutraal; koning Gustaaf bracht een samenwerking met de andere, eveneens neutrale Scandinavische landen tot stand. Nadat al in 1917 socialisten tot de regering waren toegetreden, kreeg Zweden in 1920 zijn eerste socialistische kabinet onder K.H. Branting. De sociaal-democratische partij was van nu af aan de sterkste partij en sinds 1932 bijna onafgebroken aan de regering. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Zweden weer neutraal. Na de Russische overval op Finland wilden velen Finland te hulp komen. Toen Noorwegen door de Duitsers was bezet, zag Zweden zich genoodzaakt de doortocht van Duitse verlofgangers over Zweeds gebied toe te staan. Aan deze met de neutraliteit strijdige toestand kwam pas midden 1943 een eind. Na de oorlog nam Tage Erlander de leiding over. Onder zijn bewind werd Zweden lid van de Verenigde Naties, van de Raad van Europa, en van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (de latere OESO). Zweden sloot zich niet aan bij de Europese Gemeenschappen, wel bij de Europese Vrijhandels Associatie. In zijn neutraliteitspolitiek paste ook geen lidmaatschap van de NAVO.

Nieuwste tijd

Op binnenlands gebied streefde de sociaal-democratische regering, sinds 1969 geleid door Olof Palme, steeds meer naar sociale gelijkheid en vooruitgang. In september 1973 overleed koning Gustaaf VI Adolf. Hij werd opgevolgd door zijn kleinzoon Karel XVI Gustaaf, die door een grondwetswijziging geen enkele macht meer had en een louter representatieve functie vervulde. In datzelfde jaar kwam er een einde aan 44 jaar sociaal-democratisch bewind. De Centrumpartij, de liberale volkspartij en de Conservatieven vormden een nieuwe regering. In oktober 1978 viel de regering op het vraagstuk van de kernenergie. Na een brede maatschappelijke discussie werd op 23 maart 1980 een volksreferendum over het kernenergiebeleid gehouden. De tegenstanders van kernenergie verloren het van de voorstanders. In 1981 verlieten de Conservatieven de regeringscoalitie wegens onenigheid over een belastinghervorming. Na de verkiezingen van september 1982 herwonnen de sociaal-democraten onder leiding van Olof Palme hun oude positie. Palme stelde zich internationaal op als advocaat van Derde-Wereldlanden en als een van de belangrijkste pleitbezorgers van een wereldwijde ontwapening. Na de moord op Palme (18 febr. 1986) werd er een pragmatischer koers gevolgd. Ook kwam er een verandering in Zwedens traditionele buitenlandse neutraliteitspolitiek. In juli 1991 vroeg Zweden namelijk het lidmaatschap van de EG aan, waarmee het land duidelijk maakte deel te willen nemen aan de opbouw van een politieke Europese Unie. Parlementsverkiezingen in 1991 brachten een overwinning voor de Conservatieven. Carl Bildt werd minister-president van een burgerlijk-conservatief coalitiekabinet. Hij voerde een rigoreus bezuiningsbeleid om de in het slop geraakte Zweedse economie weer op gang te helpen. Ook werd de privatisering van staatsbedrijven aangekondigd. Op 1 jan. 1995 trad Zweden toe tot de EU. Het BNP groeide in 1995 dankzij een stijgende export met bijna 4%. De werkloosheid bleef hoog: officieel lag die rond de 7%, maar inclusief de deelnemers aan werkverschaffings- en omscholingsprojecten was meer dan 13% van de beroepsbevolking zonder werk.

Persson, die Carlsson opvolgde als leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, had als minister van Financiën het begrotingstekort drastisch teruggebracht door o.a. te korten op de uitkeringen en de belastingen te verhogen. Eugene de Kock, een voormalig leider van een Zuid-Afrikaans doodseskader, beweerde tijdens een rechtszaak in Zuid-Afrika dat een onderdeel van de Zuid-Afrikaanse inlichtingendienst verantwoordelijk was voor de moord op de Zweedse oud-premier Olaf Palme in febr.1986.